Even leek het opleggen van een levenslange gevangenisstraf aan banden te worden gelegd.
De Hoge Raad oordeelde op op 5 juli 2016 dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf op dat moment in Nederland in strijd was met het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Er moest een regeling komen waarin werd voorzien in een mogelijkheid tot herbeoordeling en daarmee de mogelijkheid tot verkorting van de straf.
Die regelingen zijn er; voor de Hoge Raad volgens de uitspraak van 19 december 2017 voldoende om te oordelen dat het oplegging van een levenslange gevangenisstraf nu niet meer in strijd is met het EVRM.
Kort en goed komt het erop neer dat de mogelijkheid bestaat om gratie te vragen. De Minister beslist daarover. De burgerlijke en penitentiaire rechter hebben een toetsende rol. De Hoge Raad voegt daaraan toe dat indien op enig moment zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf ook onder vigeur van het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk nimmer wordt verkort, zulks bepaaldelijk een factor van betekenis zal zijn bij de alsdan te beantwoorden vraag of de oplegging dan wel de verdere tenuitvoerlegging verenigbaar is met art. 3 EVRM.
Dit zal in de praktijk naar verwachting niet het gewenste effect hebben; de Minister blijft degene die op de gratieverzoeken beslist. Gratieverzoeken worden in praktijk nagenoeg niet toegewezen; die ‘mogelijkheid’ lijkt dat ook een wassen neus. De praktijk en nieuwe jurisprudentie zal op dit punt het verschil moeten maken.
bron: Rechtspraak.nl