In februari 2016 stond ik een cliënt bij, die was gedagvaard bij de Economische Politierechter. Hij moest voorkomen voor het voorhanden hebben van vuurwerk. Beter gezegd illegaal vuurwerk. Een verdenking die al vaker tegen hem was gerezen, doch één keer was geëindigd in een sepot en een andere keer in een vrijspraak. Dat zat er evenwel deze keer niet in. Veroordeling volgde dan ook. De opgelegde straf was passend en geboden. Ter zitting werd door Officier van Justitie en cliënt afstand gedaan. Einde oefening zou je denken.
Niets bleek minder waar. Een aantal dagen later ontving cliënt een transactievoorstel waarbij hem een boete werd opgelegd voor het voorhanden hebben van vuurwerk.
Cliënt kwam weer bij mij en ik tekende verzet aan tegen deze transactie. Ook ik verkeerde namelijk in eerste instantie in de oprechte veronderstelling dat er bij het Openbaar Ministerie een fout was gemaakt. De zaak was immers zojuist bij de Economische Politierechter afgedaan. Dat moest een vergissing zijn.
Alhoewel de dagvaarding voor de zitting van februari 2016 sprak over twee data, bleek uit het omvangrijke dossier dat er drie data waren waarop bij cliënt illegaal vuurwerk was aangetroffen; alle drie de pleegdata waren onderwerp van onderzoek geweest. De politie had hem verhoord. Alle data werden door de Officier van Justitie ter zitting als verdenking bij de behandeling van de feiten ook uitdrukkelijk meegenomen. Evenals door de Economische Politierechter. Ter zitting werd over alle drie de data uitgebreid gesproken. Tot een wijzing van de tenlastelegging kwam het evenwel niet. Met het doen van afstand van hoger beroep ter zitting dacht cliënt destijds dan ook een dikke streep onder deze kwestie te hebben gezet. Dat hij daarvan uit kon gaan, werd hem desgevraagd door de rechter nog bevestigd.
Toch niet. Een paar dagen na de zitting kreeg cliënt opnieuw een transactievoorstel en wel voor de pleegdatum die, zoals gezegd, niet op de dagvaarding voor de zitting van februari 2016 stond vermeld, doch die wel in het dossier was opgenomen, waarover cliënt door politie uitgebreid was gehoord en waarover ter zitting met cliënt was gesproken door zowel Officier van Justitie als Politierechter.
Het door mij ingediende verzetschrift hielp niet. Openbaar Ministerie bleef erbij dat de transactie betaald moest worden. Dat is niet gebeurd. Cliënt wilde de zaak laten voorkomen.
Ter zitting heb ik niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit, primair vanwege de zogenoemde ne bis in idem – regel. Met andere woorden, men kan niet tweemaal voor hetzelfde feit worden vervolgd. Subsidiair heb ik het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie gegrond op door het Openbaar Ministerie bij cliënt gewekt vertrouwen dat de zaak volledig was afgedaan.
Ter zitting bleef de Officier van Justitie erbij dat het om verschillende zaken ging. De dagvaarding van februari 2016 vermeldde twee pleegdata en dit was een andere pleegdatum.
De Rechter oordeelde gelukkig anders. De Rechter liet weten heel goed te kunnen begrijpen dat cliënt ervan uitging dat alle zaken met de uitspraak van de Politierechter in februari 2016 waren afgedaan. Hoewel formeel in de eerste dagvaarding niet alle drie de pleegdata stonden vermeld, valt uit alle door de verdediging aangevoerde omstandigheden wel af te leiden dat cliënt daarvan uitging en daarvan ook gerechtvaardigd mocht uitgaan.
Kortom: Openbaar Ministerie niet ontvankelijk.
Hoewel de Hoge Raad nagenoeg geen ruimte meer biedt voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, blijkt dat lagere rechters daartoe in voorkomend geval nog wel eens willen overgaan. Zo ook dit voorbeeld. Een volledig terechte uitspraak.
Of het Openbaar Ministerie in hoger beroep gaat is nog niet bekend.
Dat lagere rechters bij een goed beargumenteerd pleidooi wel vaker bereid zijn om het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren, blijkt bovendien uit een zaak die door een andere advocaat van ons kantoor een paar weken geleden is behandeld. Daar werd een aantal asielzoekers verdacht van diefstal. Omdat er evenwel voor die verdenking geen enkele grondslag in het dossier te vinden was, werd het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk verklaard. Terzake werd door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld. Wordt dus vervolgd.
Mocht u onze hulp nodig hebben: neem dan contact op met één van onze specialisten.