Een proceskostenveroordeling ten laste van eiser in een door hem ingetrokken kort geding?
In kort geding kan een voorziening worden gevraagd in spoedeisende gevallen; er moet (dus) een spoedeisend belang zijn.
Aan een kort geding pleegt altijd een sommatie vooraf te gaan waarbij partij A partij B verplicht iets te doen of te dulden.
Bij gebreke van een reactie of actie, althans genoegzame (re-)actie kan de vordering van partij A kracht worden bijgezet door een kort geding te starten. Op deze wijze wordt partij B meer onder druk gezet.
Om partij B in kort geding te dagvaarden vraagt A een datum aan de Voorzieningenrechter waartegen partij A partij B vervolgens tijdig dagvaardt.
Indien partij A besluit het kort geding toch in te trekken, komt (in beginsel) de aanhangigheid van de procedure (de procedure is in ieder geval aanhangig door en na het betekenen van de dagvaarding door de deurwaarder) te vervallen.
De vraag is dan of partij B, die intussen kosten heeft gemaakt ter voorbereiding op het kort geding, alsdan een grondslag heeft om partij A in die kosten te veroordelen.
De Hoge Raad kreeg daarover in de op rechtspraak.nl terug te lezen uitspraak (vindplaats ECLI:NL:HR:2016:1087, ECLI:NL:PHR:2016:75) een aantal prejudiciële vragen (vragen van een lagere rechter aan de Hoge Raad hoe hier mee om te gaan) voorgelegd.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het kort geding als spoedprocedure een eigen karakter heeft. De wettelijke bepalingen zoals deze voor een bodemprocedure gelden zijn derhalve niet zondermeer en ook niet van overeenkomstige toepassing in kort geding.
Uiteindelijk komt het er op neer dat partij B in een dergelijk geval partij A en de Voorzieningenrechter kan laten weten dat het kort geding toch doorgang moet vinden omdat hij kosten heeft gemaakt ter voorbereiding op het kort geding en dus een proceskostenveroordeling van A wil. Of die wordt toegekend, is natuurlijk ter beoordeling van de rechter, maar het is in ieder geval een voldoende belang om aan de rechter voor te leggen.
Een andere mogelijkheid voor B is om binnen een termijn van 14 dagen na de dag waartegen was gedagvaard een nieuwe datum te verzoeken aan de Voorzieningenrechter waarop B’s vordering tot een proceskostenveroordeling van partij A zal worden behandeld.
Doordien komt het kort geding derhalve niet te vervallen en kan partij B dus een proceskostenveroordeling (daargelaten intellectuele eigendomszaken derhalve niet de daadwerkelijk gemaakte kosten) van partij A bewerkstelligen.
Heeft u geschil waarin op korte termijn een voorlopige voorziening nodig is, of bent u in kort geding gedagvaard? Belt u ons.