De Wet Schuldsaneringsregeling Natuurlijke Personen (WSNP); een wettelijke regeling die natuurlijke personen in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid biedt om daaruit te komen. Maar waar moet je dan aan voldoen?
Een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen wordt slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is:
-dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden
-dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoek is ingediend, te goeder trouw is geweest; en
-dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Een dergelijke verzoek wordt evenwel afgewezen:
-indien de schuldsaneringsregeling reeds op de schuldenaar van toepassing is
-indien de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet
-indien de schuldenaar schulden heeft welke voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling als bedoeld in artikel 358, vierde lid, ter zake van een of meer misdrijven, welke veroordeling onherroepelijk is geworden binnen vijf jaar voor de dag van indiening van het verzoek, tenzij de rechter aanleiding ziet een langere termijn in acht te nemen; of
-indien minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoek is ingediend, ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, tenzij deze toepassing is beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder a of b of op grond van artikel 350, derde lid, onder d, om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen
Het verzoek kan in afwijking van het eerste lid, onder b, en het tweede lid, onder c, worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen.
Het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling kan niet worden geweigerd uitsluitend op grond dat er geen of onvoldoende vooruitzicht bestaat dat schuldeisers algehele of gedeeltelijke betaling op hun vorderingen zullen ontvangen
Indien het verzoek wordt afgewezen, kan de schuldenaar niet ambtshalve in staat van faillissement worden verklaard.
Het te goeder trouw zijn ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden is een belangrijke eis waaraan voldaan dient te worden. Wat vaak vergeten wordt, is dat het aan de schuldenaar / verzoeker zelf is om ten aanzien van alle schulden aannemelijk te maken dat er sprake is van goede trouw. Dat vergt goede voorbereiding en onderbouwing.
Mocht evenwel blijken dat er toch schulden zijn ontstaan of onbetaald zijn gelaten ten aanzien waarvan de schuldenaar niet te goeder trouw is (dat is veelal het geval bij belastingschulden, schulden aan uitkeringsinstanties of schulden aan het CJIB) dan is er desondanks toch een mogelijkheid om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Namelijk indien voldoende aannemelijk is dat de debiteur de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. De zogenoemde hardheidsclausule. Voorheen was het zo dat dit alleen het geval leek te zijn bij schulden die waren ontstaan als gevolg van psychische problemen en verslaving. Aangetoond moet dan worden dat behandeling is ondergaan en dat deze problemen reeds een jaar onder controle zijn en er in die tijd ook geen schulden meer zijn ontstaan.
Inmiddels lijkt de rechtspraak wat meer mogelijkheden open te stellen voor een beroep op deze hardheidsclausule. Ter illustratie een aantal voorbeelden:
Hof Den Haag, 2 mei 2018:
Het hof is echter van oordeel dat uit de stukken en ter zitting in hoger beroep voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] zowel haar financiële als haar persoonlijke situatie thans onder controle heeft gekregen als bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw. [appellante] heeft haar vriend, die een belangrijke rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de schuldenlast, reeds geruime tijd geleden de deur gewezen en haar relatie met hem definitief beëindigd. Daarnaast staat zij sinds september 2016 onder beschermingsbewind. De financiën en de administratie zijn sindsdien onder controle, wat ook blijkt uit de aan het hof overgelegde crediteurenlijst. Raadpleging van die lijst leert dat [appellante] na september 2016 geen nieuwe schulden meer heeft laten ontstaan, met uitzondering van een kleine schuld aan Splendid Computers in februari 2017. Ten aanzien van het ontstaan van deze schuld heeft [appellante] ter zitting bovendien een steekhoudende verklaring gegeven.
Hof Den Haag, 11 september 2018:
Het hof is echter van oordeel dat uit de stukken en ter zitting in hoger beroep voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] zowel haar financiële als haar persoonlijke situatie thans zodanig onder controle heeft gekregen dat het verzoek met toepassing van artikel 288 lid 3 Fw kan worden toegewezen. Zo heeft zij al geruime tijd geen nieuwe schulden laten ontstaan en heeft zij inmiddels betaald werk gevonden. Het hof acht het ook voldoende aannemelijk geworden dat [appellante] haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. Het hof heeft daarbij ook de verklaring van de maatschappelijk werker in aanmerking genomen. Zij heeft ter zitting van het hof verklaard dat [appellante] al haar afspraken volledig is nagekomen en dat zij alle vanuit het wijkteam aangeboden trajecten en cursussen met beide handen heeft aangepakt.
Hof Den Haag, 24 april 2018:
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en ter zitting in hoger beroep alsnog voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden onder controle heeft gekregen. Daartoe overweegt het hof als volgt. Uit de bij het verzoek overgelegde schuldenlijst blijkt dat er sinds november 2016 geen nieuwe schulden meer zijn ontstaan. Daarnaast heeft [appellante] in hoger beroep een brief van haar werkgever overgelegd, waaruit blijkt dat zij inmiddels een dienstverband heeft voor 36 uur per week. Weliswaar betreft dit een tijdelijk arbeidscontract, maar [appellante] heeft ter zitting gemotiveerd kunnen onderbouwen dat er een gerede kans bestaat dat haar op termijn een vast contract zal worden aangeboden. Voorts is van belang dat [appellante] inmiddels samenwoont met haar partner, die geen schulden heeft en die ook een fulltime baan heeft. Hierdoor verkeert zij thans in stabiele financiële situatie waarin zij zicht heeft op haar financiën, waaruit de vaste lasten tijdig kunnen worden voldaan. Ter zitting van het hof heeft [appellante] nog verklaard dat zij bereid is om beschermingsbewind aan te vragen.
Advies of bijstand nodig? Neem contact met ons op. Wij kunnen u bijstaan ingeval van een verzoek tot toelating WSNP, een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de WSNP, een verzoek tot onthouding van de schone lei, een hoger beroep tegen een afwijzing toelating WSNP of een tussentijds beëindiging WSNP. Veelal komt u in deze zaken ook in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand.